Vrijheid

Vrijheid

Ontwikkeling, meer dan vrijheid?

Het artikel “Development as Freedom – and as What Else?” (Gasper & van Staveren, 2005) bespreekt het vrijheidsbegrip van Amartya Sen vanuit feministische (economische) hoek. De vraag wordt gesteld in welke mate het begrip ‘vrijheid’ en zeker de invulling van ‘ontwikkeling’ als vrijheid een bijdrage kan leveren aan de analyse van ongelijke genderverhoudingen.

Gasper & van Staveren (2005) doen dit door eerst Sen’s concept van ‘positieve vrijheid’ en de voordelen hiervan voor een feministische economie toe te lichten, daarna expliciteren zij welke gevaren verbonden zijn aan het teveel benadrukken van ‘vrijheid’ als dé dominante waarde in het beoordelen van individueel welzijn en sociale ontwikkeling. Als laatste geven ze een voorstel voor een bredere invulling van ontwikkeling: ‘als meer dan vrijheid’- in het verlengde van de aanvullingen van Martha Nussbaum op het werk van Sen.

Amartya Sen beschouwt ‘vrijheid’ als doel en als middel van ontwikkeling. Hij benadrukt wat Isaiah Berlin noemt ‘positieve vrijheid’, de mogelijkheid om te zijn en te doen. Dit gaat verder dan ‘negatieve vrijheid’: vrij zijn van inmenging, wat door voorstanders van de vrije markt zoals Milton Friedman wordt ingevuld als de afwezigheid van de overheid in de markt. Sen’s omschrijving van vrijheid als meer dan afwezigheid van ‘bemoeienis’ is iets waar feministische economen het zeker mee eens zijn.
De kritiek van Sen op de negatieve uitwerking van vrijheid maakt deel uit van een bredere kritiek op de mainstream economie en het ontwikkelen van een alternatief kader (de HDI) om ontwikkeling te ‘meten’. Zijn ‘capability approach’ maakt duidelijk dat het evalueren van het welzijn van iemand meer inhoudt dan het meten van het BNP per capita. Er moet gekeken worden naar hoe mensen werkelijk leven, zijnde hun ‘functionings’ en welke vrijheid ze hebben om te bepalen hoe ze leven, hun ‘capabilities’. ‘Vrijheid’ invullen als de ‘capability to achieve valued ends’ geeft de mogelijkheid om de genderblindheid [1] van het dominante neoliberale macro-economische beleid en de ‘onvrijheid’ van vrouwen binnen dat systeem aan te tonen . Vrouwen zijn minder ‘vrij’ dan mannen, ze beschikken in het algemeen over minder ‘capabilities’ om het leven van hun keuze te leiden. Dit omdat ze, zeker in het Zuiden sterk beperkt worden door de heersende genderverhoudingen waardoor meisjes en vrouwen minder scholing genieten en beschikken over een beperktere toegang tot de publieke sfeer en de arbeidsmarkt. Bovendien worden traditioneel vrouwelijke taken zoals ‘zorgdragen voor’ minder gewaardeerd of zelfs niet erkend. Deze zaken veranderen vraagt echter meer dan negatieve vrijheid.

In “Development as Freedom” (1999) legt Sen meer nadruk op het concept van ‘vrijheid’ dan in zijn eerdere werken. Hij beschrijft vrijheid als hét concept om menselijk welzijn te kunnen meten. Alle capabilities worden begrepen als vrijheden. Er wordt niet langer een onderscheid gemaakt tussen de waarde van autonoom te kunnen handelen en andere waarden zoals solidariteit en zorg. Wanneer Sen vrijheid echter gebruikt als een koepelbegrip voor alle waarden die bijdragen tot (individueel) welzijn en ontwikkeling bestaat het gevaar dat bepaalde waarden te weinig aandacht zullen krijgen. Waarden zoals democratie, respect en vriendschap, waarden die beperkingen kunnen opleggen aan de individuele (wils)vrijheid, maar niettemin onontbeerlijk zijn voor welzijn en ontwikkeling. Het concept van ‘vrijheid’ als paraplubegrip voor alle waarden die zin geven aan het menselijk leven wordt dan ook minder geschikt voor het beschrijven, motiveren en uitvoeren van beleidsaanbevelingen met betrekking tot het verhogen van de menselijke ontwikkeling en welzijn. Vooral zorgende (vrouwelijke) rollen kunnen moeilijk beschreven worden vanuit een streven naar (wils)vrijheid, wat niet wil zeggen dat ze niet bijdragen tot het welzijn van zowel verzorgers en verzorgden.
Een tweede kritiek die geuit wordt op het vrijheids- en capability concept zoals gehanteerd in “Development as Freedom” is dat het begrip vrijheid niet genoeg onderscheid maakt tussen capabilities als mogelijkheden/ kansen en capabilities als vaardigheden.

Vandaar dat Gasper en van Staveren (2005), in navolging van Nussbaum, een andere begripshantering voorstellen waarbij andere waarden (als doel en middel) dan vrijheid als even belangrijk voor ontwikkeling en welzijn worden beschouwd. En waarbij ‘capabilities’ een ruimere en meer gespecifieerde invulling krijgen [2] en zowel vaardigheden als kansen omvatten.
Ontwikkeling wordt vanuit feministische hoek omschreven als bestaande uit vrijheid, rechtvaardigheid en zorg. Hierdoor wordt het dualisme overschreden dat bestaat tussen het nastreven van individuele vrijheid (om te doen wat men wil) en de ‘vrouwelijke’ zorgende taken. Er wordt erkend dat personen zowel nood hebben aan individuele keuzevrijheid als aan verzorgd worden en dat zowel beschikken over individuele keuzevrijheden als zorgen voor bijdraagt tot het individueel welzijn; hoewel het ene het andere beperkingen oplegt. Als ontwikkeling en persoonlijk welzijn inhoudt dat men beschikt over (wils)vrijheid, de mogelijkheid en vaardigheid van het zorgen voor en zelf verzorgd worden dan betekent dit ondermeer dat er geijverd moet worden voor een rechtvaardige (her)verdeling van zorgtaken van vrouwen naar mannen. Dit zou zowel een verhoging van de vrijheid van vrouwen betekenen als een verhoogde capaciteit tot zorgen voor mannen, met andere woorden: meer welzijn en ontwikkeling voor beiden.

Gasper en van Staveren (2005) tonen in hun artikel overtuigend aan dat ‘ontwikkeling’ of ‘welzijn’ niet gelijkgesteld kan worden aan ‘vrijheid’, begrepen als het beschikken over de individuele vrijheid om te doen wat men wil. Deze vrijheid is begrensd door de zorg en verantwoordelijkheid voor anderen, door respect voor andermans vrijheid, door respect voor de (eigen) leefomgeving. Alle libertariërs ten spijt, er zijn grenzen aan de individuele vrijheid. Bovendien, zo stellen Gasper en van Staveren (2005) is een minimum aan vrijheden voor iedereen te verkiezen boven de vrijheid van enkelen en de onvrijheid van velen. Menselijke ontwikkeling omvat naast vrijheid en zorg ook rechtvaardigheid.

Bronnen

Gasper, D. & van Staveren, I. (2005). Development as Freedom – and as What Else? In B. Agarwal, J. Humphries, I. Robeyns (Eds.), Amartya Sen’s Work and Ideas. A Gender Perspective (pp.139-170). Londen: Routledge.

Sen, Amartya (1999). Development as Freedom. New York: Oxford University Press

[1] De man als kostwinner van het gezin beschouwen en het huishouden als kleinst meetbare eenheid nemen, het negeren van de onbetaalde (zorg)arbeid van vrouwen en besparen in sociale voorzieningen.

[2] Martha Nussbaum heeft 10 categorieën gemaakt van belangrijke capabilities: life; bodily health; bodily integrity; senses, imagination and thought; emotions; practical reason; affiliation; other species; play and control over one’s environment.

1 opmerking:

Unknown zei

Reactie door Stien Vandendriessche

In paragraaf 8 van deze tekst schrijft Marijke de Canck: “Vandaar ook dat het de bedoeling is dat in een democratie leiders gekozen worden die optreden ten dienste van de bevolking en dus grenzen stelt aan economische ‘machten’ ten voordele van mens en milieu. Er is een instantie, zoals een overheid, nodig die beperkingen oplegt aan individuen voor hun eigen goed. Jammer genoeg bestaat die instantie ook uit mensen en is dus niet foutloos. Maar een verkozen macht die verantwoording moet afleggen aan zijn burgers is volgens mij nog altijd te verkiezen boven anonieme ‘marktkrachten’ zonder zichtbaarheid, zonder verantwoordelijkheid voor zijn medemens.”

->Ik ben het eens met Marijke dat er een sterke overheid nodig is om de marktmechanismen op een zodanige manier te beïnvloeden dat het belang van meer individuen gediend wordt. Ik zou met een heel concreet voorbeeld willen illustreren hoe het nastreven van winst door een individu of instantie niet altijd leidt tot de grootst mogelijke meerwaarde voor de gemeenschap.

Stel: men wil zijn kost verdienen, en men kan dit door ofwel 1000 broden te bakken, ofwel door een gouden horloge te maken. Stel dat de verkoop van deze twee soorten goederen even winstgevend is, dan is het zuiver economisch gezien even nuttig om deze zaken te doen. Het verschil in de werkelijke meerwaarde (gebruikswaarde) voor de maatschappij (“value”) en de economische waarde of ruilwaarde (“worth”) is echter gigantisch groot voor deze twee acties (brood bakken of horloge maken). Het is mijns inziens veel nuttiger om een primaire behoefte van een grote groep mensen te vervullen dan een luxeartikel voor één enkel individu te maken. Indien men bovendien de prijs voor zijn brood laag moet houden omdat de consument het anders niet kan betalen (omdat hij arm is), zou het volgens de economische logica wel heel “dom” zijn om er voor te kiezen om broden te bakken.
Een overheid kan deze tekortkoming van de vrije markt dan corrigeren op verschillende manieren, bijvoorbeeld door een belasting te heffen op het gouden horloge en die te gebruiken ten voordele van de allerarmsten, of door een inkomensherverdeling te organiseren zodat ook het produceren van basisgoederen economisch rendabel(er) zal zijn, omdat deze voor meer mensen toegankelijk worden.
Deze logica kan men ook toepassen op het bouwen van commerciële complexen versus sociale woningen in New Orleans.

In paragraaf 7 schrijft Marijke ook: Verder beseffen mensen niet altijd wat goed voor hen is of wat ze eigenlijk willen. Hoe verklaar je roken, drugsgebruik of alcoholmisbruik als individuen altijd zouden handelen uit eigen belang? Hoe verklaar je dat mensen het milieu vernietigen en anderen uitbuiten? Op termijn zal dit altijd tegen hen keren.(..)

Ten eerste zou ik willen opmerken dat middelengebruik een handeling is die een individu wel degelijk doet in zijn eigen belang, zij het dan wel op ultrakorte termijn. Ik verwijs hier ook naar de film “Trainspotting” (1996), waarin Mark Renton, een drugsverslaafde zegt:”(...) but what they forget, is the pleasure of it. Otherwise we wouldn’t do it. We’re not fucking stupid.”

Dit geldt evenzeer voor het kappen van het regenwoud om de vruchtbare grond te exploiteren, die dan na enkele jaren waardeloos geworden is. Dit is wel degelijk een daad die een zeker nut heeft voor een bepaald iemand, en hoeft daarom niet te gebeuren vanuit een zuiver destructieve aandrang. Deze twee daden zijn echter niet duurzaam, zowel een drugsverslaving als het kappen van het regenwoud zijn twee zaken die niet kunnen blijven duren, en die zullen eindigen in iets wat niemand wil, uitgenomen dan de zuiver destructieve karakters van deze wereld. Ik vind het vrij absurd om het privatiseren van alle natuurlijke hulpbronnen als een oplossing voor dit concreet probleem voor te stellen. In dit geval zal de meest biedende beslissen over het lot van de natuurlijke hulpbronnen. Bij een democratische beslissing kan men alleszins nog hopen op een duurzame uitkomst, het zou daarentegen zeer gevaarlijk zijn om het lot van onze wereld te laten afhangen van de “private beslissing”.
Verder zegt Marijke ook dat dergelijke praktijken op termijn tegen hen zal keren. Daar ben ik het niet volledig mee eens. Akkoord, bij een drugsverslaving zal de persoon zelf de schade ondervinden, bij het vernietigen van het milieu of het uitbuiten van mensen daarentegen kan de persoon vrij blijven van schade. In plaats daarvan wordt het probleem doorgeschoven naar één van de volgende generaties, die er dan de uiteindelijke schade van zullen ondervinden.
De term “destructief karakter” is overgenomen uit E. Fromm (1987) “Anatomie van de menselijke destructiviteit: achtergronden en verschijningsvormen van agressie, sadisme, geweld”.

De termen worth / ruilwaarde en value / gebruikswaarde zijn overgenomen uit K. Marx (1867) “Das Kapital”