Vrijheid

Vrijheid
Posts tonen met het label Denken over vrijheid. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Denken over vrijheid. Alle posts tonen

Positieve vs/en negatieve vrijheid

De documentaire ‘the Trap’ is een drie uur durend pleidooi tegen negatieve vrijheid, vrijheid die je iemand of een land oplegt. Een strategie die volgens Curtis, de documentairemaker, reeds 50 jaar gangbaar is. Het alternatief is positieve vrijheid; de vrijheid die een mens zelf toelaat om zijn/haar eigen potentieel tot ontplooiing te laten komen.

Eva Brems heeft het in haar paper ‘ Should rights shape societies or should societies shape rights’ over de spanning tussen mensenrechten en de maatschappij. Mensenrechten hebben voorrang op culturele normen, sociale gewoontes en waarden. Een staat wordt niet kwijtgescholden van de plicht aan een voorwaarde te voldoening louter omdat dit niet strookt met de geldende normen, gewoontes en waarden aldaar. Bijvoorbeeld: wanneer een staat het Vrouwenverdrag (CEDAW) ondertekend heeft maar deze rechten niet voldoende beschermt, kan het zich niet beroepen op de dominante patriarchale cultuur in haar samenleving. Mensenrechten geloven in de mogelijkheid om waarden, culturen en samenlevingen te veranderen en streven hier zelfs naar.

In zekere zin houdt de titel van de paper een spanning in tussen de twee vrijheden. Toepast op bovenstaand voorbeeld, krijgt de staat hier volgens mij te maken met negatieve vrijheid, ze krijgt een bepaalde visie op mensenrechten opgelegd, de mensenrechtencultuur triomfeert over andere culturen en zo vormt het recht gestaag de maatschappij. Voor slachtoffers van schendingen kan het daarentegen een positieve vrijheid betekenen daar ze meer kansen krijgt om tot ontplooiing kan komen indien de rechten (in de toekomst) gerespecteerd worden en natuurlijk ook voor niet-slachtoffers, mensen in dezelfde situatie die dankzij de aan de staat opgelegde regels aan schendingen ontsnapt zijn en dus eveneens meer ontplooiingskansen hebben gekregen.

In de film wordt na lange omzwervingen tot het profetisch besluit gekomen dat negatieve vrijheid niet werkt want het heeft geleid tot een maatschappij vol egoïstische menselijke automaten. Hier en daar kan ik me wel vinden in de bevindingen van Alan Curtis maar met het besluit ben ik het niet eens. Misschien is het een beetje te vergezocht om de vergelijking te maken maar ook op mensenrechtenvlak lijkt het me de taak van supranationale organen om het principe van negatieve vrijheid te volgen door staten bij te sturen indien het de andere partij meer kansen geeft om zich te ontplooien, met andere woorden wanneer het de andere positieve vrijheid geeft. De spanning tussen beiden wordt m.i. bovendien redelijk goed bewaakt doordat de rechten niet in elke staat identiek dezelfde hoeven te zijn: er is ruimte voor interpretatie.

Eva Brems schrijft namelijk dat maatschappijen eveneens vorm geven aan het recht; over de internationale mensenrechtenvoorschriften bestaat wereldwijd consensus, een consensus die vaak enkel kan bereikt worden indien er vage termen en concepten worden gebruikt. Deze termen en concepten worden pas ingevuld bij een toepassing van het recht, bij cases, hetzij op internationaal, nationaal of lokaal niveau. In die zin geven maatschappijen een eigen invulling aan het recht waarbij er ruimte is voor maatschappelijke verschillen en bijzonderheden.

Met dit in het achterhoofd lijken mensenrechten me een goede mix van positieve en negatieve vrijheid gevonden te hebben: ze laten een maatschappij aan de ene kant toe om een eigen ‘karakter’ te hebben en aan de andere kant om dat karakter verder te ontplooien. Misschien kunnen sommige wereldmachten een voorbeeld nemen aan de dubbele werking van mensenrechten en niet simpelweg (hoewel, zo simpel gaat dat niet) in de naam van mensenrechten negatieve vrijheid opleggen aan derden?



Bronnen:
-Brems, E (2007) Toward a Sociology of Human Rights: Theoretical and Empiciral Contributions
Should rights shape societies or should societies shape rights? An examination of the case-law of the European Court of Human Rights.
-Curtis, A (2007), The Trap part I, II, III

Kolonialisme in de 21ste eeuw: Palestina

Tijdens het debat over Palestina in de Vooruit op 14 november maakten de sprekers Ilan Pappé, een nieuwe Israelische historicus, en Mustapha Barghouthi, kort Palestijns parlementslid, enkele zaken duidelijk: de Palestijnen zijn niet vrij en de internationale gemeenschap heeft daarin een grote verantwoordelijkheid.

Ilan Pappé wees op de aanvaarding van de misdaden die Israël pleegt, een aanvaarding die sterk contrasteert met de reactie op het verzet van Hamas. Het gewelddadige Hamas werd populair door de vele mislukkingen tijdens het vredesproces maar toonde zich bereid om in een democratische regering te stappen. De regering, gesteund door het leeuwendeel van de bevolking, werd internationaal niet erkend omdat ze het bestaansrecht van Israel weigerde te erkennen.

Een erkenning verwachten zou in mijn ogen hetzelfde zijn als verwachten dat Tsjechoslovakije nadat Duitsland het Sudetengebied in 1938 annexeerde en het een jaar later door Duitsland bezet werd, braaf de voeten van Hitler zou kussen. De bezetting, een rechtstreeks gevolg van het ondertekenen van het verdrag van Munchen door Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië, was ondermeer het gevolg van de onverschilligheid van West-Europa voor het lot van een ver, onbekend, land in het oosten. De verontwaardiging en verslagenheid in Tsjechoslovakije was erg groot. Zelfs nu ligt deze kwestie in Tsjechië nog gevoelig.

Hoe groot moet de verslagenheid dan wel niet zijn in Palestina na zo veel onverschilligheid die al zo lang aanhoudt, zou je denken? Groot, ongetwijfeld, maar er leeft nog hoop: zo hoopt mijnheer Barghouthi dat internationaal erkend wordt dat de Palestijnen het recht hebben op democratie en dat deze erkening een oplossing brengt voor de patstelling . Ilan Pappé pleit voor een radicalere strategie. Israel hanteert racistische taal gebaseerd op een racistische ideologie, de VS steunen deze ideologie en Europa volgt gedwee. Het is de taak van de burgers om aan hun regering duidelijk te maken dat het tijd is om een einde te maken aan de koloniale politiek die Israël voert. Doen we dit of offeren we Palestina liever op aan de onverschilligheid, of misschien correcter, laten we de lobby- en propagandamachine van de VS liever zand in onze ogen strooien?

Meneer Barghouthi eindigde het debat eindigde met een zin die me is nagebleven: niet alleen de Palestijnen zijn onvrij, ook Israël, dat angstvallig ‘haar’ land wil ontdoen van de Palestijnen, is niet vrij totdat het de zinloosheid van die angst inziet en anders handelt.


Bronnen:
www.vrede.be

Wat met onze innerlijke vrijheid?

Vrijheid en democratie worden vaak in één adem uitgesproken. De vrijheid in een land wordt consequent afgemeten aan de democratische verworvenheden in dat land. Een gebrek aan democratie is fataal voor de vrijheid van de burgers. Dat men in het rijke Westen de meeste vrijheden heeft verworven wordt niet langer betwist. Hiertegenover plaatst men autoritaire staten, vaak derde wereldlanden. Deze landen worden voorgesteld als broeihaarden van terrorisme, met aan het hoofd corrupte despoten. In zulke landen is men niet in staat een staatsapparaat uit de grond te stampen dat een eerlijk bestuur nastreeft. Het hedendaagse westerse pleidooi voor ‘good governance’ omvat niet enkel de verdediging van de democratie en politiek pluralisme, het gaat ook over de vrijheden van het individu en de mensenrechten. In naam van de universele moraal, levert het westen een strijd voor wereldwijde vrijheid. Adam Curtis vraagt zich in zijn documentaire echter af of wij als westerlingen wel zo vrij zijn als we zelf willen geloven.

In ‘De Angst voor Vrijheid’ gaat sociaal psycholoog Erich Fromm op zoek naar de betekenis van vrijheid voor het individu en voor de samenleving. Fromm tracht de paradox te ontrafelen dat de hedendaagse vrijheid hand in hand gaat met de woekering van autoritarisme, destructivisme en conformisme. “Heeft de mens behalve een aangeboren drang naar vrijheid misschien ook een instinctief verlangen naar onderwerping?” In zijn werk ontvouwt hij een psychohistorisch panorama waarin ons de geschiedenis wordt getoond als enerzijds een voortdurende strijd voor vrijheid, en als anderzijds een even voortdurende vlucht voor dezelfde vrijheid. Die vlucht uit zich in de vrijwillige onderwerping aan fundamentalistische religies en aan politieke ideologieën, in de neiging tot zinloos geweld, en in de menselijke aandrift tot sociale aanpassing en maatschappelijk conformisme. De eerste druk van ‘De Angst voor Vrijheid’ kwam uit in 1941. Fromm was reeds in 1934 gevlucht uit nazi-Duitsland naar Amerika. Het werk van Fromm kon een verklaring bieden voor de opkomst van het nazisme en andere autoritaristische partijen in Europa. Maar zijn werk is ook van toepassing op de hedendaagse westerse samenleving. Erich Fromm heeft het immers niet enkel over uiterlijke autoriteit en politieke machtsverhoudingen. “Wij zijn er trots op niet onderworpen te zijn aan enige uiterlijke autoriteit, vrij te zijn om onze gedachten en gevoelens te uiten, en wij vinden het vanzelfsprekend dat deze vrijheid ons vrijwel automatisch van onze individualiteit verzekert…Vrijheid van iedere uiterlijke autoriteit is alleen een blijvende winst wanneer de innerlijke psychologische voorwaarden van dien aard zijn dat zij ons in staat stellen tot het creëren van een eigen, oorspronkelijke persoonlijkheid.” (Fromm, 1999) Fromm kenschets de negatieve aspecten van vrijheid voor de moderne mens als volgt: de economische omstandigheden veroorzaken een toenemende eenzaamheid en machteloosheid veroorzaakten; deze machteloosheid leidt tot ontsnappingspogingen, hetzij in het autoritair karakter, hetzij in een gedwongen gelijkschakeling. Ik wil het hier voornamelijk over dat laatste hebben, omdat – zoals Fromm het zegt – "onze cultuur de neiging tot aanpassing bevordert". (Fromm, 1999) Fromm geeft twee voorbeelden van deze neiging, die beiden verband houden met de opvoeding van onze kinderen. Enerzijds wordt kinderen aangeleerd gevoelens van vijandigheid en afkeer te verdringen, terwijl kinderen net door hun ontplooiing op verschillende manieren in conflict komen met de omringende wereld. Anderzijds leert men het kind gevoelens te koesteren die het niet heeft. Ook later in het leven wordt deze neiging bij mensen gecultiveerd. “Glimlach je niet voortdurend, dan meent men dat je geen ‘prettige persoonlijkheid’ hebt.” (Fromm, 1999,) We horen allen aan bepaalde gedragsregels te voldoen om in de maatschappij te functioneren. Toch kiezen we een leven met anderen boven een geïsoleerd leven. “For Fromm, human beings fear isolation as much as death itself, because only through connections to other people and society can humans find meaning in a universe that otherwise appears arbitrary, capricious and absurd. This is the human root of the sociological dynamics of shame and humiliation.” (McLaughlin, 1996), De relaties met anderen kunnen allerlei negatieve gevoelens, zoals schaamte en vernedering veroorzaken. Om deze gevoelens te omzeilen tracht de mens zich aan anderen aan te passen.

De ‘ongekroonde koning van de klaplopers’ Tom Hodgkinson ergert zich blauw aan de deze neiging tot aanpassen. In zijn boek ‘Leve de Vrijheid’ geeft hij een blauwdruk voor een vrolijker en vrijer leven. De huidige consumentenmaatschappij heeft immers niet tot meer vrijheid geleid, integendeel. Hodgkinson schiet met scherp op het consumentisme dat tot in alle sectoren van onze maatschappij is doorgedrongen. Hij doelt onder andere op het feit dat melancholie geen plaats krijgt in onze samenleving. Somberheid en verdriet horen niet! En als ze de kop op steken, moeten ze snel onschadelijk gemaakt worden. “De melancholie is geprofessionaliseerd, ‘verproduct’, geïndustrialiseerd. Er is een ‘aandoening’ van gemaakt, met een kostbare chemische behandeling… Depressie is big business.” (Hodgkinson, 2006) Maar er is nog een probleem met medicijnen: “ze zeggen dat jíj gestoord bent, het spoor bijster, labiel, abnormaal, aan chemische onbalans onderhevig, afwijkend bent, en dus moet worden genezen en aangepast aan de maatschappij.” (Hodgkinson, 2006)

Één van de grootste critici van het – vandaag overmatige – gebruik van antidepressiva is de Ierse psychiater David Healy. Hij onderzocht het verband tussen het gebruik van bepaalde antidepressiva (ssri’s*) en suïcidaal gedrag (Healy and Aldred, 2005). Uit die studie blijkt dat ssri’s suïcidale gevoelens niet afzwakken, integendeel zelfs. Een andere kritiek is dat de zogenaamde wetenschappelijke studies die een bewijs moeten leveren voor de werking van ssri’s meestal worden gesponsord door de farmaceutische industrie. Centraal in zijn kritiek op antidepressiva is echter het volgende probleem: “Dé vraag die we ons moeten stellen is: bestaan die aandoeningen wel echt? Ptsd (posttraumatic stress disorder, tdc) en veel van die andere indicaties zijn artificiële creaties. Niet zo lang geleden bestond ptsd gewoon niet. Dit is een voorbeeld van disease mongering: bedrijven die een ziekte verkopen in de hoop daarna een medicijn te kunnen slijten.” (Carpentier, De Morgen, 02/06/2007)

Ook in de documentaire stelt Curtis deze ‘uitvindingen’ van mentale stoornissen aan de kaak. Patiënten worden getoetst aan de hand van checklists die de artsen kunnen vertellen aan welke stoornis de patiënt lijdt. Voorheen bepaalden psychiaters zelf wie ‘ziek’ was, maar de oude methoden waren – terecht – onder vuur komen te liggen. Vandaag wordt de diagnose niet langer gesteld door subjectieve artsen, maar door cijfers en lijsten. Deze checklists bevatten het model van de ideale normale mens. Wie hier niet aan voldoet, moet behandeld worden. Volgens Curtis werken antidepressiva afvlakkend en wordt zo een statische maatschappij gecreëerd. De centrale these van de documentaire ‘The Trap’ wordt hiermee nogmaals gestaafd: de macht van de getallen (hier aan de hand van checklists) neemt hoe langer, hoe meer de bovenhand. Om met Tom Hodgkinson te eindigen: "Gooi weg die pillen!" (Hodgkinson, 2006)

tdc

*ssri’s = selective serotonine reuptake inhibitors. Deze geneesmiddelen blokkeren de heropname van serotonine in neuronen. Dit verhoogt de serotonineconcentratie en draagt bij aan het antidepressieve effect. Serotonine zou namelijk een belangrijke rol spelen in stemming en gemoed.

Referenties

FROMM Erich, De Angst voor Vrijheid, Utrecht, Bijleveld, 1999, 270 p.
MCLAUGHLIN Neil, Nazism, Nationalism, and the Sociology of Emotions: Escape from Freedom Revisited, in: Sociological Theory, 1996, vol. 14, nr. 3, pp. 241-261
HODGKINSON Tom, Leve de Vrijheid, Amsterdam, Meulenhoff, 2006, 383 p.
HEALY David and ALDRED Graham, Antidepressant drug use and the risk of suicide, in: International review of Psychiatry, june 2005, 17, 3, pp. 163-172
CAPENTIER Nathalie, Prozac, een meer dan bittere pil voor David Healy, in: De Morgen, 02/06/2007
'The Trap', deel 1 en 2

Neoliberale gouvernementalité: een valstrik van vrijheid

Vrijheid is één van de paradepaardjes van de neoliberale ideologie. Die vrijheid is echter helemaal niet zo absoluut als de ideologen ons willen doen geloven. Zo stelde Adam Curtis in The Trap dat de neoliberale perceptie van vrijheid gebaseerd is op een zeer nauw mensbeeld. Ondermeer gebaseerd op het prisonner’s dilemma van Nobelprijswinnaar John Nash, wordt de mens beschouwd als een steeds rationeel handelend wezen, als een homo oeconomicus.

Ook in het werk van Michel Foucault kan men een gelijkaardige analyse zien, meerbepaald in zijn werk rond gouvernementalité. Met dat concept tracht Foucault de relatie tussen ‘het besturen’ (gouvern-) en ‘de mentaliteit’ (-mentalité) bloot te leggen. Hij stelt dat besturen een kunst is die onlosmakelijk verbonden is met de onderliggende discoursen. Wie het bestuur wil begrijpen, moet deze discoursen en haar implicaties dus kennen.

Hoewel elk machtsregime gebaseerd is op een bepaalde vorm van gouvernementalité, is vooral de neoliberale vorm van gouvenementalité van belang in dit artikel. Foucault ging hier in zijn geschriften nooit echt op in. In 1979 gaf hij aan het Collège de France echter wel een lezing rond de neoliberale gouvernementalité. Thomas Lemke (2001) vatte de lezing samen in een wetenschappelijk artikel. In zijn lezing zet Foucault twee vormen van neoliberalisme tegenover elkaar: de ideologie van de Duitse naoorlogse Ordo-liberalen (genoemd naar het tijdschrift waarin ze publiceerden) en die van de Chicago School.

De Ordo-liberalen stellen dat de markt en het kapitalisme geen natuurlijke realiteiten zijn, maar wel menselijke constructies. De liberale overheid is niet gemachtigd om in te grijpen in de markt. Wanneer het kapitalisme niet optimaal werkt, komt dit doordat de instituties disfunctioneel zijn. Het zijn de instituties die monopolievorming moeten tegengaan en die mensen de mogelijkheid moeten geven zich te ontplooien in de samenleving. De Ordo-liberalen gaan dus uit van een sociale markteconomie: wanneer de instituties af en toe worden bijgestuurd door de overheid, zal het kapitalisme goed draaien. (Lemke 2001: 192-196)

De ideologie van de Chicago School is een geradicaliseerde versie van die van de Ordo-liberalen. Terwijl de Ordo-liberalen een onderscheid maken tussen het economische en het sociale domein, herdefiniëren de denkers van de Chicago School het sociale domein als een onderdeel van het economische domein. Zij stellen dat elke vorm van menselijke actie gebaseerd is op een economische rationaliteit: mensen maken een kosten-batenanalyse bij elke actie die ze ondernemen. De mens wordt dus een homo oeconomicus. Dit heeft tot gevolg dat elke segment van het menselijke leven afgemeten kan worden aan de hand van marktcriteria. (Lemke 2001: 197-200)

De valstrik waar Curtis het over heeft, ligt in het werk van Foucault verborgen in de ideologie van deze tweede vorm van neoliberalisme. Het mensbeeld waar de Chicago School van uitgaat, is immers niet gebaseerd op een human nature: menselijk gedrag is een artificiële creatie. Zoals Lemke het samenvat: “[n]eo-liberalism no longer locates the rational principle for regulating and limiting the action of government in a natural freedom that we should all respect, but instead it posits an artificially arranged liberty: in the entrepreneurial and competitive behaviour of economic-rational individuals” (2001: 200).

Het gouvernementalité-concept ziet neoliberalisme dus niet enkel als een ideologisch project. In de eerste plaats wordt neoliberalisme verantwoordelijk gesteld voor de creatie van een nieuwe sociale realiteit (de mens als homo oeconomicus). Daarenboven stelt de Chicago School die nieuwe realiteit voor als een fenomeen dat al altijd heeft bestaan. Hierdoor zet ze een valstrik op: het homo oeconomicus-beeld wordt algemeen aanvaard, waardoor de overheid haar bevolking kan beginnen meten volgens economische principes, zoals flexibiliteit en autonomie. Hierdoor dénken mensen dat ze vrij zijn: ze zijn immers ‘flexibel’ en ‘autonoom’. Vanuit het standpunt van de neoliberale overheid is de situatie echter omgekeerd: het geven van flexibiliteit en autonomie aan de bevolking is een nieuwe controletechniek, gericht op het vergroten van de neoliberale machtsbasis. (Lemke 2001: 2003)

Mensen worden in die zin verplicht om vrij te zijn. Daarbij veronderstelt de overheid dat de mens zélf verantwoordelijk is voor haar daden (die immers gebaseerd zijn op rationele afwegingen). Wanneer de mens dus denkt een vrije handeling te stellen, zit ze gevangen in de valstrik van de neoliberale marktlogica: mensen worden verplicht om ‘vrije handelingen’ te stellen. Het aantal mogelijkheden waartussen de mens kan kiezen, is echter zeer beperkt: deviantie wordt bestraft, en wie wil overleven kan enkel keuzes maken die in de lijn van de marktlogica liggen.


Referentie

Lemke, T. (2001). ‘The Birth of Bio-Politics’: Michel Foucault’s Lecture at the Collège de France on Neo-liberal Governmentality. Economics and Society, 30 (2), 190-207.

Why more is less too

Why more is less too

Barry Schwartz, Amerikaanse psycholoog en professor Sociale Theorie, schreef in 2004 The Paradox of Choice. Why more is less too. In dit filmpje, dat dateert van juli 2005, licht hij zijn boek en theorie toe. Aan de hand van enkele voorbeelden probeert hij duidelijk te maken dat pogingen tot maximalisatie van vrijheid niet altijd positieve gevolgen hebben. Schwartz breekt het “officieel dogma” af. Dat dogma zegt het volgende: Als je je welzijn wil verbeteren, betekent dat dat je vrijheid gemaximaliseerd moet worden. Dat leidt tot het verhogen van keuzemogelijkheden. Meer keuzes betekent meer vrijheid, meer vrijheid is meer welzijn!

Schwartz ontkent niet dat die waaier aan keuzemogelijkheden positieve gevolgen heeft, hij bespreekt echter de negatieve. Ten eerste leidt een overaanbod aan keuzes tot verlammingen in plaats van vrijheid. Je verstijft als je voor een moeilijke keuze komt te staan en verschuift die naar morgen, en morgen en morgen… Ten tweede zijn we, indien we in staat zijn een keuze te maken, achteraf minder tevreden met het resultaat dan wanneer we uit minder te kiezen hadden. We gaan ons immers gemakkelijk inbeelden dat we beter af waren geweest indien we een andere keuze hadden gemaakt. Het gevolg is dat je je keuze gaat betreuren. Daarnaast is de opportunity cost van belang. De manier waarop we dingen gaan waarderen hangt af van waarmee je ze gaat vergelijken. Vaak gaan we ons de aantrekkelijke voordelen inbeelden van wat je niet hebt gekozen. Zo maak je kans om nog minder tevreden te zijn met dat wat je uiteindelijk gekozen hebt. Je zit bijvoorbeeld op het strand te genieten van een zalige rust maar tegelijkertijd denk je aan al wat je op dat moment aan het missen bent. Daardoor is datgene wat je aan het doen bent, minder leuk.

Als je vroeger een nieuwe jeans nodig had, ging je naar de winkel om er een te kopen. Vaak zat die niet zo goed, maar door de broek te dragen, ging die keer op keer beter zitten. Vandaag de dag heb je keuze uit honderden soorten jeans. Het logische gevolg van die explosie van mogelijkheden is dat je moet kiezen. Je zal er langer over doen, maar uiteindelijk stap je de winkel uit met dé perfecte jeans voor jou. Een explosie aan keuzemogelijkheden zorgt er dus voor dat je het maximale kan krijgen maar het negatieve eraan is dat onze verwachtingen van een jeansbroek groter worden. Vroeger had je dus nauwelijks verwachtingen van een jeansbroek, in de 21ste eeuw moet een goede jeans aan verschillende voorwaarden voldoen. Een veelvoud aan keuzes leidt tot een veelvoud aan verwachtingen. Dat zorgt dan weer voor een veel mindere voldoening, zelfs als het eindresultaat helemaal niet tegenvalt. Het geheim van geluk, volgens Schwartz, is: Lage verwachtingen hebben.

“Everything was better back then when everything was worse.”

Reden? Vroeger hadden mensen nog ervaringen die leuke verrassingen waren. Vandaag de dag kan je niet meer aangenaam verrast zijn omdat onze verwachtingen de pan uitrijzen. Zo zijn mensen vaak ongelukkig ondanks de rijkdom die ze vaak hebben. Zijn conclusie vond ik ook verrassend: “Als je vroeger een slechte aankoop had gedaan, achtte je de wereld verantwoordelijk. Als je nu een slechte jeansbroek koopt, geef je jezelf de schuld want je had beter moeten doen!! Je had een beter keuze kunnen maken!” Hierin ziet hij een oorzaak voor de vele depressies en zelfs zelfmoorden. Mensen gaan vaker de schuld bij zichzelf zoeken. Je zou kunnen stellen dat een zoektocht naar meer vrijheid resulteert in een beëindiging van de vrijheid. Moeten kiezen maakt mensen dus vaak ongelukkig omdat ze spijt hebben achteraf, ze wikken de opportunity costs af, men heeft steeds meer verwachtingen en men verwijt zichzelf vaak de aankoop.

Ons leven bestaat uit keuzes maken. Wil je een sladressing kopen? Succes! Niet één soort sladressing maar wel meer dan twintig staan er in de winkel. Je kan zelfs gaan nadenken welke identiteit je gaat aannemen: “We don’t believe in pressuring the children. When the time is right, they’ll choose the appropriate gender…”

Die explosie aan keuzemogelijkheden is een typisch probleem voor de westerse, geïndustrialiseerde samenleving. Hoe kan je dit oplossen? Schwartz stelt een inkomensherverdeling voor. Want in armere landen bestaan deze keuzemogelijkheden niet. Geef ons er wat minder en bezorg hen er wat meer. We worden er beiden beter van.

Zijn interessante theorie is voer om over na te denken. Ze zit vrij logisch in ineen en naar mijn mening heeft hij groot gelijk. Maar wat doe je eraan? Ik denk dat de oplossing zit in een gezond verstand. Probeer tevreden te zijn met wat je hebt en geniet van de dagdagelijkse dingen des levens. Vaak is het zo dat als je geen verwachtingen hebt, iets reuze meevalt!

http://www.ted.com/index.php/talks/view/id/93


Vrijheid in gemeenschap

In hun artikel getiteld “vrijheid in gemeenschap” gaan Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp na of de toegenomen individualisering in het Westen ten koste gaat van het leven in groepen en het leven als een gemeenschap. Maken wij nu minder deel uit van groepen en worden we minder beïnvloed door sociale categorieën nu we meer dan ooit bevrijd zijn van vader, kerk en staat?

Door het verdwijnen van de sterke band tussen het individu en het geloof, de staat of de politieke partijen zijn we volgens de auteurs niet “losser” in het leven komen te staan. De Belgische socioloog Mark Elchardus stelt dat vroeger de conformerende dwang van de overheid en de kerk kwam, terwijl tegenwoordig een gelijkaardige dwang van de commercie en meer in het bijzonder van de televisie komt. De tijdsgeest mag dan al liberaal zijn, de mens blijft bovenal een sociaal wezen Bijna niemand blijkt te verlangen naar een ongebonden, autonoom of contextloos leven.

Is het dan zo dat we minder vrij zijn dan we denken omdat we toch collectief dezelfde zaken kopen en ons aansluiten bij verenigingen en groepen? Niets is minder waar. We hebben meer keuzemogelijkheden en het is maar normaal dat x-aantal verschillende personen niet aan x-verschillende zaken zullen meedoen maar zich zullen verenigen in groepen, wat een vrije keuze is. De Nederlandse filosoof Ad Verbrugge bekritiseert de opvatting dat gemeenschappen de individuele vrijheid in de weg zitten en stelt juist dat gemeenschappen vrijheid mogelijk maken.

De auteurs maken een verschil tussen zogenaamde “lichte” gemeenschappen en “zware” gemeenschappen. Lichte gemeenschappen zijn gemeenschappen waar men vrij in en uit kan stappen, zoals vriendenclubjes, studiegezelschappen, families en crèches. Zware gemeenschappen vertonen vaak zwaar afwijkend gedrag, zoals families waar meisjes zich niet van de controle van hun vaders en broers kunnen bevrijden. Indirect is het de opgave van de politiek om zware gemeenschappen licht te maken, zonder daarbij inbreuk te doen op de culturele identiteit van de zware gemeenschap.

Belangrijk voor een gemeenschap zijn de voice en exit-mogelijkheden: zodra leden van een zware gemeenschap kunnen protesteren of weglopen verdwijnt de zwaarte. Participatie in andere gemeenschappen brengt verlichting. Hier hebben de auteurs m.i. een heel sterk punt. Ik kan me volledig vinden in het idee dat gemeenschappen, verenigingen of groepen in te delen zijn in lichte en zware gemeenschappen. Dan zou het de plicht van elke vereniging moeten zijn zo licht mogelijk te willen worden, m.a.w. de in-en uitstroom van leden zo vrijwillig mogelijk te laten plaatsvinden. Ieder individu kan zich dan aansluiten bij een vereniging of gemeenschap op basis van zijn eigen overtuigingen, behoeftes en wensen. Stroken de waarden, normen of activiteiten niet langer met de opvattingen van een individu dan kan hij/zij idealiter op een eenvoudige manier zijn/haar lidmaatschap opzeggen en zich eventueel bij een andere gemeenschap of vereniging aansluiten, zelfs al belichaamt de nieuwe vereniging volstrekt de tegenovergestelde waarden en normen als de vorige vereniging.

Bron: Duyvendak, J.W. & Hurenkamp, M. (2005), “Vrijheid in gemeenschap”, De Helling (kwartaalblad voor linkse politiek), nr 1

Stop met werken, stop met kopen, begin te leven!

Wat is het toppunt van vrijheid? Sinds de komst van Tom Hodgkinson lijkt nietsdoen het juiste antwoord. In 1993 richtte deze Brit samen met een vriend het tijdschrift The Idler op. Hierin looft hij op een ludieke wijze de kunst van het luieren en probeert de lezers ervan te overtuigen dat dit een na te streven goed is. Op die manier wou hij zich afzetten tegen de overdreven werkdruk en de cultuur van het moeten die in zijn ogen te veel beslag begonnen te leggen op het leven van de doorsnee mens. Sindsdien heeft Hodgkinson een eigenzinnige visie op het leven ontwikkeld. Voor hem hoeven “to idle” (leeglopen, luieren) en “the idler” (leegloper) niet in se pejoratief geïnterpreteerd te worden. Een idler weigert mee te draaien in de mallemolen van onze maatschappij. Hij verkiest het eenvoudig leven, waarin werken wel een plaats krijgt maar geen overheersende factor is. Het is een levenshouding waarin genieten voorop staat en moeten tot een minimum beperkt wordt. Een idler is vrij om te leven zoals hij wil los van de verwachtingen van derden.

Hodgkinson maakt de vergelijking met de fabel van Jean de la Fontaine over de krekel en de mier. De krekel danst en zingt een hele zomer lang. Hij geniet met volle overgave van het mooie leven. De mier daarentegen zwoegt naarstig door, ook een hele zomer lang. Zij heeft geen tijd om stil te staan en rond te kijken. Wanneer zij ’s winters op haar veel te grote berg met veel te veel voedsel zit, zelfvoldaan over alle rijkdom die ze heeft vergaard, minacht zij de krekel die nu niets bezit. En toch…anders dan bij de la Fontaine, is het volgens Hodgkinson de krekel die met het geluk gaat lopen, want nietsdoen en gewoon genieten van het zijn, kan ook de moeite waard zijn om te overwegen.

Luieren kan volgens Hodgkinson ook positief zijn en is een vorm van rebellie tegen de huidige carrière- en consumptiegerichte samenleving. Wie niet alles geeft voor zijn carrière of niet de ambitie heeft een zo hoog mogelijke post te bekleden en vooral zoveel mogelijk centjes te verdienen, moet zich daar vaak voor verantwoorden. Zij die niet te veel willen doen, worden meestal scheef of zelfs meewarend bekeken. Anderzijds wordt de consumptiecultuur verheerlijkt en soms afgetekend als het summum. Consumeren of het vergaren van objecten beheerst het leven van de moderne mens. We willen allen kopen en bezitten. Hoe meer, hoe beter. Het wordt bijna een nieuwe mantra: Kopen, kopen, kopen. Maar om te kopen moet men eerst geld verdienen. En zo komen we weer uit bij de carrière. We stellen vast dat consumeren en werken hand in hand gaan. Wie meer consumeert, heeft namelijk meer geld nodig, en moet dus ook meer werken. Wie meer werkt, consumeert echter ook meer: diepvriesmaaltijden, kindercrèches, dienstencheques om het huis te laten kuisen of de strijk te laten doen, etc. Dit zijn allemaal zaken waar we een beroep op doen omdat we zelf te druk bezig zijn met werken. De vrijheid die wij zo belangrijk vinden, is vaak slechts een illusie. In werkelijkheid zijn velen gebonden aan een levensstijl die zodanig op bezit en consumptie gefocust is, dat echt vrij zijn niet meer mogelijk is.

Dit laatste is een idee dat ook door Adam Curtis aangehaald wordt in zijn documentaire The Trap. Vrijheid werd vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw steeds meer gelijkgesteld aan “the ability of the people to get whatever they wanted”[1]. In een poging de mensen te geven wat ze willen heeft het beleid de markten opengegooid. De vrijemarkteconomie wordt gepromoot. Het streefdoel is ervoor te zorgen dat burgers in staat zijn zich aan te schaffen wat zij willen hebben. Pas als individuen kunnen kopen wat ze willen, zijn ze echt vrij volgens de bedenkers van dit nieuwe economische model. Op die manier zou consumeren tot vrijheid leiden. In de praktijk is het tegenovergestelde echter waar. Mensen worden slaaf van het kopen. Zij worden afhankelijk van consumptie. Iemand kan zichzelf in onze wereld pas realiseren door te consumeren. Doch, wiens leven deels of volledig bepaald wordt door de drang om te bezitten of verbruiken, kan nooit echt vrij zijn. Daarom moet de moderne mens hier afstand van doen en opnieuw leren dat kopen en hebben niet alles zijn.

Dit is de levensstijl waar Hodgkinson voor pleit: minder werken, minder kopen en meer leven. Dit zijn de sleutels tot de vrijheid, en bijgevolg tot het geluk. Het zijn zeer lovenswaardige wijsheden die tevens heel aannemelijk klinken. Toch willen we hier een aantal bedenkingen bij plaatsen. Ten eerste heeft Hodgkinson eigenlijk makkelijk praten. Dankzij het lumineuze idee om enerzijds een tijdschrift en anderzijds een aantal boeken te publiceren waarin de auteur zijn publiek aanmoedigt meer te genieten van het leven door minder te werken, heeft hij zelf natuurlijk aardig wat verdiend. Op dit moment kan hij het zich dus waarschijnlijk wel veroorloven om vooral te doen wat hij leuk vindt en te verkondigen dat dit de beste weg is. In de tweede plaats mogen we niet vergeten dat de krekel uit de fabel zijn plezier met de dood bekoopt. Is het dan wel mogelijk om echt te doen wat je wilt? We kunnen niet zomaar aan alles ontsnappen en volledig loskomen van de samenleving. Ons wentelen in een cocon waarin ons eigen bestaan centraal staat, klinkt aanlokkelijk maar is niet realistisch. Een minimum aan eten, kleding en een dak boven het hoofd is onontbeerlijk. Leven in armoede maakt ook niet vrij.

Ondanks deze opmerkingen vind ik de overtuigingen van Hodgkinson de moeite waard om even bij stil te staan. Het gaat er uiteindelijk ook niet om alles op te geven. Voor een stuk moet je meedraaien in de maatschappij. Je kan niet aan de wereld ontsnappen. Binnen die (ruime) grenzen kan je echter keuzes maken en een eigen invulling geven aan je bestaan. En dat is vrijheid: kiezen hoe je leeft! Voor de één is dat de goedbetaalde job en het grote huis. Anderen gaan voor een leven in eenvoud, met meer tijd voor zichzelf. Geen van beide is verkeerd. In mijn ogen is het belangrijkste het besef. Je moet je bewust zijn van het leven, van hoe je leeft en van de keuzes die je maakt. Een bewuste keuze maken die je eigenheid en jezelf respecteert, dat is echte vrijheid.


Bronnen

- Roox G. (2005). Ode aan de ledigheid: hoofdzonde of mensenrecht?. De Standaard, donderdag 13 januari 2005.
- Roox G. (2007). Stop met werken. De Standaard, vrijdag 29 juni 2007.
- Schelstraete I. (2007). Lui zijn is rebels. De Standaard, maandag 29 oktober 2007.
- http://www.idler.co.uk/
[1] Curtis A. (2007). The Trap.

Amerikaanse versus Europese vrijheid

Niet enkel Adam Curtis stelt zich vragen bij het westerse vrijheidsdenken. Ook de Franse filosoof Jean Baudrillard, bijvoorbeeld, gaat op zoek naar de grondslagen waarop onze veronderstelde vrijheid gebaseerd is. Baudrillard werd vooral bekend door zijn simulacrumtheorie. Daarin stelt hij dat de menselijke perceptie vooral gebaseerd is op beelden die ons door de media worden opgedrongen: zo heeft bijna niemand ooit een neerstortend vliegtuig gezien, terwijl iedereen zich – dankzij fictieve beelden uit een rampenfilm, bijvoorbeeld – wél een voorstelling kan maken van een neerstortend vliegtuig. Op basis van de simulacrumtheorie probeerde Baudrillard ons in La Guerre du Golfe n'a pas eu lieu (1991) zelfs te doen geloven dat alle beelden over de Golfoorlog in een filmstudio werden opgenomen, terwijl de oorlog nooit echt plaatsgevonden heeft. Met deze theorie wilde hij aantonen dat perceptie een zeer belangrijke rol speelt in de publieke opinie: óf de golfoorlog werkelijk plaats vond, is irrelevant. Zolang men maar dénkt dat ze plaatsvond. Ook wereldleiders hebben dit goed begrepen: hun discoursen hoeven niet altijd gebaseerd te zijn op juiste informatie. Wie de macht heeft kan bepalen wat mensen denken.

Amerikaanse vrijheid

Naar aanleiding van Baudrillard’s overlijden eerder dit jaar publiceerde Patrick van IJzendoorn in De Groene Amsterdammer van 13 juli 2007 een bloemlezing uit Baudrillard’s boek Amérique (1997), waarin Baudrillard stelt dat Europeanen een legitimatie voor hun vrijheidsideaal zoeken in de denktraditie van de grote filosofen. Dit historisch besef, waarmee het oude continent is overladen, zorgt soms voor een verkeerd begrip omdat ze geen rekening houdt met de snel veranderende (beeld)cultuur. Baudrillard veronderstelde dat buiten Europa een ander, veel minder historisch geladen vrijheidsdenken bestaat. Hij trok met de wagen door de Verenigde Staten en bericht in Amérique gefascineerd over de nieuwe beeldtaal die hij er zag, de nieuwe symbolen van de vrijheid langs de freeways, in downtowns en uptowns, in fitnessfabrieken en – vooral – in prime time, op tv.
Baudrillard stelt dat de Amerikaanse vrijheidsopvatting heel functioneel is. Ze impliceert vooral een keuzevrijheid tussen McDonalds en Kentucky Friend Chicken, of tussen CNN en ABC. Ze probeert de keuzes die mensen in een consumptiemaatschappij (moeten) maken, te legitimeren. Dat deze vrijheid relatief is, spreekt voor zich. Voor wie wil meedraaien in de samenleving, is de keuzevrijheid beperkt: mensen worden verondersteld een gsm, een bankrekening en een e-mailadres te hebben. De vrijheid wordt beperkt tot een keuze tussen verschillende merken. Kiezen om niét te consumeren, is vaak zeer moeilijk of zelfs onmogelijk. Daarmee zitten we dicht bij Adam Curtis’ stelling dat échte vrijheid een valstrik is: niemand is werkelijk vrij. Europeanen zijn slaaf van de idee, Amerikanen zijn slaaf van de beeldtaal.


Referenties

Baudrillard, J. (1991). La Guerre du Golfe n’a pas eu lieu. Paris: Galilée.
Baudrillard, J. (1997). Amérique. Paris: Le livre de poche.
Van IJzendoorn, P. (2007, 13 juli). De Vrijheid van de Snelweg. De Groene Amsterdammer, 28-29.