Vrijheid

Vrijheid

Welkom in de politiestaat

In een artikel genaamd “Welkom in de politiestaat” dat op 23 maart 2005 verscheen in het wijder verspreid weekblad Knack, wordt door verschillende critici uitgehaald naar de inefficiënte controle bij het gebruik van bijzondere opsporingstechnieken door onze federale politie.

In de Central Technical Interception Facility (CTIF), de ‘tapkamer’ van de Federale Politie, bevindt zich het Israëlische Nice Track-afluistersysteem van 6 miljoen euro. Met dit gesofistikeerde afluistersysteem worden jaarlijks een duizendtal telefoongesprekken afgeluisterd, faxen en computergegevens geregistreerd en sms'jes gekopieerd.
Oorspronkelijk was het afluisteren van telefoons bij wet verboden, maar onder de regering Verhofstadt I werden er twee bijzondere wetten gestemd, namelijk deze op de telefoontap van 1994 en de BOM-wet (Bijzondere OpsporingsMethoden) van 2003. Deze wetten laten een aantal uitzonderlijke politieacties toe: het traceren van telefoonnummers, het afluisteren van gesprekken, inbraak in woningen om microfoons te plaatsen, het openen van post, het observeren met een telelens, etc. Volgens directeur-generaal Henri Berkmoes van het Comité-P, het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten, kan men door deze nieuwe wet “misdrijven ophelderen die vroeger onopgelost bleven”.

Uiteraard bekijkt niet iedereen dit enkel vanuit het veiligheidsstandpunt, velen zien dit echter eerder als een inbreuk op hun bewegingsvrijheid. De BOM-wet introduceerde immers niets nieuws, maar gaf enkel een wettelijk kader aan technieken die reeds jaren werden uitgevoerd, waardoor er meer rechtszekerheid zou komen. Door het introduceren van deze wet kwam er een forse verhogen van het budget voor telefoontaps en de identificatie en registratie van telefoonnummers; in 2005 goed voor een derde van het totale budget voor gerechtskosten!
In verband met privacy bevestigt Johan Delmulle, een magistraat van het federaal parket, dat “de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden aan zeer strenge voorwaarden onderworpen wordt” en dat “de meest ingrijpende technieken eigenlijk alleen gebruikt mogen worden om de zwaarste misdrijven aan te pakken, en pas nadat alle andere onderzoeksmethodes uitgeput zijn”.

Hoewel er verschillende controles bestaan die de toepassing van deze bijzondere opsporingstechnieken moeten onderzoeken, wordt door meerdere bronnen de effectieve uitvoering van deze controles in vraag gesteld. Volgens Walter Van Steenbrugge, een Gentse strafpleiter, bestaan deze immers enkel op papier en worden er vaak blanco cheques uitgeschreven door het gerecht voor “huiszoekingen, infiltraties of andere ingrijpende bijzondere opsporingsmethodes”. Hier voegt Van Steenbrugge nog aan toe dat gerechtelijke onderzoeken maar één finaliteit meer hebben, namelijk dat aan het einde van de rit iemand voor het misdrijf moet opdraaien.

Een tweede kritische uiteenzetting wordt gegeven door Paul De Hert, hoofddocent strafrecht aan de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit van Leiden en gespecialiseerd in materies waarbij strafonderzoeken de privacy van de verdachten doorkruisen. “Overal in de wereld is er een gevecht aan de gang tussen misdaadbestrijders die zoveel mogelijk middelen willen inzetten, en mensen die willen vermijden dat politiediensten een onbeperkte ingang tot hun privé-leven krijgen”, legt hij uit. “Maar de Belgische procureurs en het hof van cassatie zijn echt wel de loopjongens van de repressie”. Hiermee wil hij beamen dat de Belgische politie doet wat ze wil, en dat de rechters haar achteraf wel zullen beschermen.
Brice De Ruyver, de adviseur inzake justitie van de toenmalige premier Guy Verhofstadt (VLD), verdedigt deze theorie: “Wat management en beleid betreft, loopt de politie tien jaar vooruit op het gerecht, daardoor is het inderdaad de politie die het vervolgingsbeleid bepaalt, en niet het gerecht”. Jacques De Lentdecker, woordvoerder van het College van Procureurs-generaal, gaat hiertegen in: “De parketten hebben ook beleidsplannen, en die worden op verschillende niveaus op de politie afgestemd”.

Niet enkel particuliere individuen hebben kritiek op de onvoldoende gecontroleerde toepassing van deze gesofisticeerde technieken. Ook het Arbitragehof zelf en enkele andere hoge gerechtshoven pleiten voor strengere controles. Enkel de onderzoeksrechter mag nu nog toegang krijgen tot het vertrouwelijk dossier in een strafonderzoek. Verder eist men nu dat een onpartijdige en onafhankelijke rechter de vertrouwelijke dossiers controleert. Wel benadrukken deze hoge gerechtshoven dat ze op zich geen bemerkingen hebben bij een gecontroleerd gebruik van deze speciale opsporingstechnieken, ze zijn immers niet strijdig met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dat een eerlijk proces voor elke beschuldigde garandeert.

Maar in hoeverre is deze BOM-wet in overtreding met de mensenrechten over vrijheid? Waar trek je de subtiele lijn tussen het recht op vrijheid en het recht op bescherming. En is dit niet een zeer relatief onderwerp? Gaat een verhoogde veiligheid immers niet steeds samen met het inperken van bewegingsvrijheid? Naar mijn mening moet men inderdaad strengere controles uitvoeren bij het toepassen van deze bijzondere opsporingstechnieken, maar ook ik twijfel aan de daadwerkelijkheid hiervan. Soms moet men binnen een onderzoek snel handelen en aangezien er aan deze controles vaak een hele papierbundel verbonden is, denk ik dat men vaak snel eerst handelt in de overtuiging dat men later wel de juiste goedkeuring kan bekomen. Het registreren van telefoongesprekken bij verdachten is één ding, maar het plaatsen van camera’s in iemands privé-woning is volgens mij een overbodig inperken van iemands bewegingsvrijheid.

Voor meer info over dit onderwerp, verwijs ik naar het in Knack aangehaalde boek van Henri Berkmoes en Johan Delmulle (2003) getiteld “De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden”.

Geef gerust uw mening, alle reacties zijn welkom!

Bronnen en verwijzingen:

Knack (23 maart 2003). “Welkom in de politiestaat”.
http://makr.roularta.be/archief/ShowArtikel.do?printen=ja&artikelId=62811

Henri Berkmoes en Johan Delmulle (2003). “De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden”. Politeia, 127blz.

Website federale politie. http://www.polfed-fedpol.be/

Geen opmerkingen: