Vrijheid

Vrijheid

Neoliberale gouvernementalité: een valstrik van vrijheid

Vrijheid is één van de paradepaardjes van de neoliberale ideologie. Die vrijheid is echter helemaal niet zo absoluut als de ideologen ons willen doen geloven. Zo stelde Adam Curtis in The Trap dat de neoliberale perceptie van vrijheid gebaseerd is op een zeer nauw mensbeeld. Ondermeer gebaseerd op het prisonner’s dilemma van Nobelprijswinnaar John Nash, wordt de mens beschouwd als een steeds rationeel handelend wezen, als een homo oeconomicus.

Ook in het werk van Michel Foucault kan men een gelijkaardige analyse zien, meerbepaald in zijn werk rond gouvernementalité. Met dat concept tracht Foucault de relatie tussen ‘het besturen’ (gouvern-) en ‘de mentaliteit’ (-mentalité) bloot te leggen. Hij stelt dat besturen een kunst is die onlosmakelijk verbonden is met de onderliggende discoursen. Wie het bestuur wil begrijpen, moet deze discoursen en haar implicaties dus kennen.

Hoewel elk machtsregime gebaseerd is op een bepaalde vorm van gouvernementalité, is vooral de neoliberale vorm van gouvenementalité van belang in dit artikel. Foucault ging hier in zijn geschriften nooit echt op in. In 1979 gaf hij aan het Collège de France echter wel een lezing rond de neoliberale gouvernementalité. Thomas Lemke (2001) vatte de lezing samen in een wetenschappelijk artikel. In zijn lezing zet Foucault twee vormen van neoliberalisme tegenover elkaar: de ideologie van de Duitse naoorlogse Ordo-liberalen (genoemd naar het tijdschrift waarin ze publiceerden) en die van de Chicago School.

De Ordo-liberalen stellen dat de markt en het kapitalisme geen natuurlijke realiteiten zijn, maar wel menselijke constructies. De liberale overheid is niet gemachtigd om in te grijpen in de markt. Wanneer het kapitalisme niet optimaal werkt, komt dit doordat de instituties disfunctioneel zijn. Het zijn de instituties die monopolievorming moeten tegengaan en die mensen de mogelijkheid moeten geven zich te ontplooien in de samenleving. De Ordo-liberalen gaan dus uit van een sociale markteconomie: wanneer de instituties af en toe worden bijgestuurd door de overheid, zal het kapitalisme goed draaien. (Lemke 2001: 192-196)

De ideologie van de Chicago School is een geradicaliseerde versie van die van de Ordo-liberalen. Terwijl de Ordo-liberalen een onderscheid maken tussen het economische en het sociale domein, herdefiniëren de denkers van de Chicago School het sociale domein als een onderdeel van het economische domein. Zij stellen dat elke vorm van menselijke actie gebaseerd is op een economische rationaliteit: mensen maken een kosten-batenanalyse bij elke actie die ze ondernemen. De mens wordt dus een homo oeconomicus. Dit heeft tot gevolg dat elke segment van het menselijke leven afgemeten kan worden aan de hand van marktcriteria. (Lemke 2001: 197-200)

De valstrik waar Curtis het over heeft, ligt in het werk van Foucault verborgen in de ideologie van deze tweede vorm van neoliberalisme. Het mensbeeld waar de Chicago School van uitgaat, is immers niet gebaseerd op een human nature: menselijk gedrag is een artificiële creatie. Zoals Lemke het samenvat: “[n]eo-liberalism no longer locates the rational principle for regulating and limiting the action of government in a natural freedom that we should all respect, but instead it posits an artificially arranged liberty: in the entrepreneurial and competitive behaviour of economic-rational individuals” (2001: 200).

Het gouvernementalité-concept ziet neoliberalisme dus niet enkel als een ideologisch project. In de eerste plaats wordt neoliberalisme verantwoordelijk gesteld voor de creatie van een nieuwe sociale realiteit (de mens als homo oeconomicus). Daarenboven stelt de Chicago School die nieuwe realiteit voor als een fenomeen dat al altijd heeft bestaan. Hierdoor zet ze een valstrik op: het homo oeconomicus-beeld wordt algemeen aanvaard, waardoor de overheid haar bevolking kan beginnen meten volgens economische principes, zoals flexibiliteit en autonomie. Hierdoor dénken mensen dat ze vrij zijn: ze zijn immers ‘flexibel’ en ‘autonoom’. Vanuit het standpunt van de neoliberale overheid is de situatie echter omgekeerd: het geven van flexibiliteit en autonomie aan de bevolking is een nieuwe controletechniek, gericht op het vergroten van de neoliberale machtsbasis. (Lemke 2001: 2003)

Mensen worden in die zin verplicht om vrij te zijn. Daarbij veronderstelt de overheid dat de mens zélf verantwoordelijk is voor haar daden (die immers gebaseerd zijn op rationele afwegingen). Wanneer de mens dus denkt een vrije handeling te stellen, zit ze gevangen in de valstrik van de neoliberale marktlogica: mensen worden verplicht om ‘vrije handelingen’ te stellen. Het aantal mogelijkheden waartussen de mens kan kiezen, is echter zeer beperkt: deviantie wordt bestraft, en wie wil overleven kan enkel keuzes maken die in de lijn van de marktlogica liggen.


Referentie

Lemke, T. (2001). ‘The Birth of Bio-Politics’: Michel Foucault’s Lecture at the Collège de France on Neo-liberal Governmentality. Economics and Society, 30 (2), 190-207.

1 opmerking:

Anoniem zei

Is de marktlogica zo sterk dat we niets er tegen kunnen doen ? Ik denk dat het waar is. Individueel kan men de economische orde niet veranderen. Maar je kan gewoon je eigen way of life kiezen. In onze westerse gouvernemantalité zijn er veel mensen die bijna geen aandacht geven aan de marktlogica : kermisuitbaters, woonwagenbewoners, leden van kleine gemeenschappen, monniken, enz… Dat zijn wel bepaalde minderheden maar je ziet dat het toch mogelijk is om een andere keuze te maken. En als je dat niet wil, kan je eigenlijk naar een andere werelddeel vertrekken om onder een andere vorm van gouvernementalité te beleven. Vrijheid bestaat in het aanvarding (of het niet-aanvarding) van het marktlogica.